


Het Oostvoornse Meer: Geschiedenis en Ontdekkingen
Het Oostvoornse Meer ontstond in de jaren zestig als gevolg van waterbouwkundige projecten rondom Rotterdam. De aanleg van de Brielse Maasdam in de jaren vijftig en de Brielse Gatdam in de jaren zestig zorgde ervoor dat dit gebied werd afgesloten van de open zee. Na de afsluiting werd zand afgegraven uit het meer, voornamelijk als grondstof voor de bouw van Maasvlakte 1.
Tijdens deze zandwinning kwamen talrijke scheepswrakken aan het licht. De waterweg had in de loop der eeuwen verschillende schepen opgeslokt en de zandlagen droegen bij aan een goede conservering van deze wrakken. Door de grootschalige afgravingen werden echter veel wrakken blootgelegd, wat leidde tot verstoring en in sommige gevallen zelfs volledige degradatie. Dit trok zowel sportduikers als illegale schatzoekers aan, wat de overblijfselen verder in gevaar bracht.
Een andere bedreiging voor de historische wrakken in het meer is de marinescheepsworm Teredo navalis, een houtetend organisme. Hoewel de afsluiting van het meer aanvankelijk leidde tot zoet water, werd vanaf 2007 geprobeerd het meer opnieuw te verzilten. Hierdoor is de scheepsworm teruggekeerd en vormt deze een risico voor de houten wrakken die er nog liggen.
Maritieme Geschiedenis en Wrakken
Het gebied dat nu het Oostvoornse Meer vormt, was in de late middeleeuwen een drukbevaren route voor de scheepvaart. Op de bodem van het meer liggen nog steeds de overblijfselen van meer dan een dozijn schepen uit de 16e tot de 20e eeuw, met een sterke concentratie wrakken uit de vroege 17e eeuw. Destijds lag hier een verraderlijke zandbank, die op een kaart uit 1645 werd aangeduid als de Hondenplaat.
De Ontdekking van Wraklocatie “Oostvoornse Meer 8”
Tussen november 1987 en 1988 stuitte een groep duikers op een scheepswrak in het meer. Gedurende enkele maanden groeven ze een groot deel van het wrak bloot en vonden ze diverse artefacten, waaronder een draaibaar kanon, mortierbommen, keramiek uit Spanje en Portugal, een Chinese kruik en zelfs olijf- en druivenpitten.
Toen het wrak grotendeels was blootgelegd en een groot deel van de vondsten was veiliggesteld, werd de ontdekking gemeld aan de afdeling Onderwater-Archeologie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit leidde tot een officiële opgraving en een gedetailleerde analyse van de vondsten.
Uit onderzoek bleek dat het wrak waarschijnlijk een Nederlands handelsschip uit de late 17e eeuw was. Op basis van de gevonden Spaanse en Portugese olijfpotten en de druivenpitten – specifiek een variëteit die werd gebruikt voor rozijnen – kon worden vastgesteld dat het schip waarschijnlijk in Málaga was geweest. Dit duidde erop dat het een zogenoemde “Straatvaarder” was, een type schip dat handel dreef tussen Nederland en de Middellandse Zee.
Beschrijving van het Wrak
Het wrak bij locatie “Oostvoornse Meer 8” zou een Nederlandse fluit zijn geweest, een handelsschip dat via de Straat van Gibraltar voer. De overblijfselen suggereren dat het schip een lengte van ongeveer 15,5 meter en een breedte van 7 meter had. Vermoedelijk is het tussen 1710 en 1725 vergaan, mogelijk tijdens de terugkeer naar Rotterdam, waarbij het in moeilijkheden kwam door de getijden en ondieptes in de vaarroute.